Een boekje open
Tijdens mijn eerste “wapenfeit” voor de stichting Hofvogels, een vleermuis-quickscan in de avond op de gemeentelijke begraafplaats van Goor, kreeg ik van secretaris Han Roordink een leuk boekje, getiteld Erfbeesten. Een uitgave van STONE-Steenuilenoverleg Nederland; Thema van het boekje is dieren die een (boeren)erf bevolken en direct of indirect een relatie met de Steenuil hebben. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt, dus ik sloeg thuis het boekje open… maar wat bleek? – geen vleermuizen! Terwijl toch minstens drie soorten een prominente plaats hierin verdienen. Niet aan gedacht, of juist bewust buiten beschouwing gelaten? Ik heb het de auteur niet gevraagd, maar allebei zou kunnen; Immers, vleermuizen zijn niet echt een bekende, laat staan een populaire diersoort bij de gemiddelde Nederlander. De dieren hebben wel al sinds mensenheugenis een erg slechte naam: stiekeme, nachtelijke brengers van onheil en enge ziekten die zich overdag heimelijk aan het zicht onttrekken. Enge, vieze beesten…
Vleermuizen hebben dus een behoorlijk imagoprobleem, zou je kunnen zeggen. Maar dat is beslist onverdiend, en ik ga een poging doen om een klein stukje van mijn liefde voor deze fascinerende dieren op u over te brengen. Mijn naam is Jan Mannak, sinds 2014 woonachtig in Delden, en sinds 2006 actief als vrijwilliger op het gebied van vleermuis-vraagstukken. Mensen die met vleermuizen in aanraking komen kunnen bij mij terecht voor hulp en advies. Dit varieert van het geven van voorlichting tot het vangen van binnengeraakte dieren in gebouwen, het tellen van kraamkolonies, het opvangen en revalideren van hulpbehoevende dieren en het geven van (bouwkundig) advies om vleermuizen veilig onderdak te bieden. Ook help ik wel eens mee bij onderzoeksprojecten, o.a. op de Veluwe. Ik geef tevens ondersteuning en trainingen aan de regionale dierenambulances zodat hun vrijwilligers weten wat ze moeten doen als ze een vleermuis in een melding krijgen.
Een Vleermuis… wat is dat voor een dier?
De feitelijke onbekendheid van vleermuizen houdt in dat veel mensen niet weten wat voor diersoort het eigenlijk precies is. Ze kunnen vliegen, dus dan zullen het wel een soort vogels zijn? Of vliegende muizen? Het antwoord is dat ze noch iets met vogels, noch iets met muizen te maken hebben. Vleermuizen vormen een op zichzelf staande ondergroep van (vliegende) zoogdieren, de zgn. Handvleugeligen (Chiroptera). Wereldwijd bestaat deze groep uit zo’n 1400 verschillende soorten; In Nederland komen ca. 20 soorten voor, waarvan een aantal redelijk tot goed floreert en de rest zeldzaam tot zeer zeldzaam is. Niet alle soorten zijn trouwens het hele jaar in Nederland te vinden; sommige vleermuisssoorten doen – net als vogels – aan seizoenstrek.
Alle soorten zijn sowieso niet het hele jaar door waarneembaar voor ons, want het zijn allemaal winterslapers. Dat houdt in dat ze zich van het najaar tot het voorjaar terugtrekken op een veilige, moeilijk bereikbare plek om de periode te overbruggen dat er geen voedsel voor ze te vinden is. Dat voedsel bestaat hoofdzakelijk uit vliegende, nacht-actieve insecten zoals muggen, motten, kevers en wantsen, die meestal in volle vlucht worden gevangen. Maar sommige soorten jagen daarnaast ook op spinnen of waterinsecten. Wanneer je in de zomer een paar dwergvleermuisjes boven je tuin hebt rondcirkelen dan vangen die ondertussen met gemak een paar duizend muggen per avond. En dat scheelt toch een hoop jeuk!
![IMG_20200614_102522193[1]](https://www.hofvogels.nl/cms-beheer/wp-content/uploads/2021/06/IMG_20200614_1025221931-scaled.jpg)
Een Gewone Dwergvleermuis overdag rustend in een parasol
En bijzondere eigenschap van vleermuizen is het kunnen navigeren en jagen in het pikkedonker. Hiervoor gebruiken ze ultrasone echolocatie met geluidspulsen op een frequentie die boven onze menselijke gehoorgrens ligt. Die geluidspulsen produceren ze met hun stembanden; tussen de pulsen in luisteren ze naar de echo die terugkomt van objecten, en ook van hun prooidieren. Dankzij echolocatie zal een vleermuis nooit ergens tegenaan botsen, ook al hebben veel mensen de ervaring dat ze soms rakelings over/langs hun heen kunnen scheren. De verklaring daarvoor is simpel: wij warmbloedige schepsels trekken insecten aan als we ’s avonds in de tuin zitten, hetgeen onze tuin een soort fly-in restaurant voor vleermuizen maakt.
Waar zijn die beesten nou goed voor?
Nog even terug naar dat Erfbeesten-boekje van het begin: Waarom vleermuizen daar zeker in hadden moeten staan is voor mij evident: Steenuilen en uilen in het algemeen jagen ’s nachts (ook) op vleermuizen; met andere woorden: ze staan op het menu. Daarentegen jagen sommige vleermuissoorten op hun beurt op met name voor jonge steenuilen zo belangrijke meikevers. Het gaat dan vooral om de Laatvlieger (Eptesicus Serotinus), een tamelijk grote, gebouwbewonende soort die in Nederland algemeen voorkomt. Liefhebbers van een strak gazon zal dit als muziek in de oren klinken, immers, minder meikevers betekent minder engerlingen, dus minder bruine plekken in het gras. Punten voor de vleermuizen, de meikevers/engerlingen zijn waarschijnlijk minder enthousiast…
Dit is dus een van de voorbeelden die ik noem als mensen (met een gazon) mij vragen waar die beesten nou eigenlijk goed voor zijn. Met “goed” wordt dan bedoeld: Hebben wij mensen er wat aan dat er vleermuizen zijn. Alsof een dier alleen bestaansrecht heeft als het voor ons mensen “nuttig” is. Welnu, dan scoren vleermuizen juist heel hoog! Het tegenovergestelde van nuttig is “schadelijk”, en in die laatste categorie vallen opvallend veel insecten die in grote aantallen op het menu van vleermuizen staan, zoals dus muggen en meikevers, maar ook allerlei soorten die grote economische land- en bosbouwschade kunnen veroorzaken.
Die muggen, dat is voor iedereen duidelijk. Nachtelijke kwelgeesten, en vanwege klimaatverandering in de toekomst wellicht ook brenger van malaria en andere ernstige ziekten in ons land. De verreweg meest talrijke vleermuissoort in Nederland en tevens een gebouwbewoner, de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus Pipistrellus) weet er wel raad mee: Zo’n duizend muggen per individu per nacht worden er gevangen, waarmee ze een belangrijke bijdrage leveren in het voorkomen van muggenplagen.
De derde gebouwbewonende vleermuis is de Gewone Grootoorvleermuis (Plecotus Auritis). Deze soort jaagt met name veel op nachtvlinders waarvan de rupsen schadelijk zijn: Zaaduil, Groenteuil, Eikebladroller en natuurlijk de Eikenprocessierups. En bij het noemen van de eikenprocessierups heb ik waarschijnlijk uw aandacht… We zitten namelijk weer in het seizoen van de brandharen. Die rupsenplagen van de laatste jaren zijn een duidelijk signaal dat het met de biodiversiteit helaas goed mis zit. De Nederlandse gemeenten zetten daarom tegenwoordig vol in op biologische bestrijding en er zal binnenkort geen eik meer te vinden zijn zonder een mezenkast aan de stam. Mezen vinden die rupsen inderdaad erg lekker. Maar aan het (biologisch) bestrijden van die nachtvlinder wordt veel minder gedacht, terwijl dat toch minstens zo effectief kan zijn! De Eikenprocessievlinder legt medio augustus/september zo’n 100 eitjes waar het volgende voorjaar 100 rupsen uit komen. Tenzij… er natuurlijk een Grootoorvleermuis in de buurt is! Eén gevangen vlinder die op tijd wordt gevangen scheelt dus 100 rupsen, en de Grootoor vangt er heel veel.

Gewone Grootoorvleermuizen in een kruipruimte
Drie soorten: Gewone Dwerg, Laatvlieger en Gewone Grootoorvleermuis, alle drie erfbeesten, en alle drie van onschatbaar belang voor ons en onze natuur. Begint u ze al te waarderen?
Het is Kraamtijd!
Zoals gezegd, vleermuizen zijn zoogdieren. Dus nee, ze broeden niet; de jongen worden levend geboren en gezoogd met moedermelk. En we zitten nu midden in die kraamtijd; sinds medio mei zijn de vrouwtjes bij elkaar gekropen in zogenaamde kraamkolonies. In het geval van onze drie gebouwbewonende soorten is dat vaak een hoge plek op de zonzijde van een huis of boerderij, in de spouw of in het dak, warm, droog en donker. Die groepen kunnen enkele tientallen tot enkele honderden vrouwtjes groot zijn. Medio juni werpen de moeders hun jong, dat volkomen naakt, hulpeloos en afhankelijk ter wereld komt. De groep verdubbelt daarmee dus in aantallen dieren, één moeder op één jong. In de daaropvolgende ca. vier weken hebben die moeders het verschrikkelijk druk om hun jong te zogen. Ze zullen in die periode alle beschikbare tijd tussen zonondergang en –opgang proberen te benutten om op insecten te jagen om zichzelf te voeden en tevens voldoende melk voor het jong aan te maken. Dat betekent dus dat ze zo’n beetje de hele nacht in touw zijn om afwisselend te jagen en te zogen.
Ondertussen hebben de mannetjes een bruin leven! Zij spelen geen enkele rol in het grootbrengen van de jongen en leven in deze periode verspreid en op zichzelf. Ze hoeven daarbij slechts hun eigen eetlust te bevredigen; Niet erg geëmancipeerd dus, maar het is niet anders.
Medio juli beginnen de jongen hun eerste vliegkunsten te vertonen, nog altijd onder begeleiding van moeders. In die periode ervaar ik een piek in het aantal meldingen dat ik krijg, bijvoorbeeld omdat die jonge dieren een verkeerde afslag nemen en dan per ongeluk door een open raam bij iemand binnen vliegen, al dan niet op de voet gevolgd door moeder. Maar ze leren snel, en na een paar weken valt de kraamkolonie uit elkaar.

Jonge Laatvlieger, uit de kraamkolonie ontsnapt (maar teruggezet)
Kraamkolonies van Laatvlieger en Grootoorvleermuis vind je vaker in het buitengebied, bij de Gewone Dwerg kan dat ook prima midden in het centrum van de bebouwde kom zijn. Het is soms even schrikken voor de bewoners als ze te weten komen dat ze een kraamkolonie in huis hebben en ’s avonds zien en hoe de teller soms oploopt tot ver boven de honderd uitvliegers. In de praktijk is dit echter nooit een probleem zolang de dieren niet doordringen door de binnenste schil van het gebouw. In de spouw of in het dakbeschot kunnen ze verder geen kwaad; de dieren knagen niet, slepen geen materiaal mee naar binnen en zitten dicht op elkaar. En na de kraamperiode verlaten ze het pand weer. Bij de meeste mensen worden de dieren na de eerste schrik dan ook graag geziene gasten die jaarlijks terugkeren, in de wetenschap dat ze een bijzondere, nuttige maar ook zeer kwetsbare diersoort onderdak bieden.
Uitvliegende Gewone Dwergvleermuizen uit een kraamkolonie in Delden
Die kwetsbaarheid zorgt ervoor dat alle vleermuissoorten in Nederland en in Europa zeer strikt beschermd zijn. Die bescherming is uiteraard belangrijk om achteruitgang en uiteindelijk uitsterven te voorkomen. Vandaar ook dat het ophangen van vleermuiskasten een goed idee is. Stichting Hofvogels gaat hier binnen Hof van Twente een bijdrage aan leveren, dus als u binnenkort een kast ziet hangen die er “anders” uitziet dan weet u waar het om gaat.
Een vleermuisjaar kent nog meerdere fasen; een volgende keer zal ik iets vertellen over de paartijd en de winterslaap.