René de Wilde

Ieder jaar, zo rond februari, krijgen boerenbedrijven de nodige reclamefolders in de bus van bedrijven die proberen onkruidbestrijdingsmiddelen te slijten. Als je zo’n folder doorbladert valt op dat de strekking van de boodschap veelal op het zelfde neerkomt. Je loopt opbrengstverliezen op als je niet aan onkruidbestrijding doet.

Nu zal het wel zo zijn dat de bewering van de bestrijdingsmiddelen industrie kunnen worden gestaafd aan de hand van proeven, maar is nuancering op zijn plaats. Neem bijvoorbeeld de paardenbloem. Op basis van bestaande literatuur (A.A Sterk; Paardenbloemen planten zonder vader) blijkt deze plant juist van meerwaarde te zijn voor het boerenbedrijf. Het waarderingscijfer als voeder wordt door deze Duitse onderzoeker bijvoorbeeld als goed beoordeeld. Omdat paardenbloemen in kuilvoer goed worden opgenomen worden ze in Duitsland zelfs tot de melkkruiden gerekend. Vergeleken met het Engelse raaigras bezit de paardenbloem meer eiwitten, lagere ruwe celstof en een hoger mineralengehalte. Naar dit laatste is nog te weinig onderzoek gedaan.

Dat wil echter niet zeggen, dat het als nut voor de gezondheid van het vee niet relevant hoeft te zijn. Zo blijkt uit onderzoeksresultaten dat opbrengstderving als gevolg van kruiden als de paardenbloem niet altijd opgaat en pas gaat spelen boven een gewicht aandeel van 25%. Nu is het wel zo dat bepaalde kruiden die het gras beconcurreren, zoals de Ridderzuring’ plaatselijk tot problemen kan leiden.

Kruiden nemen in lage bedekkingen veelal slechts een vrije plek in en dragen dus bij aan de variatie in het weidegebied. Het is wel de vraag of het percentage kruiden laag is te houden door middel van uitsluitend landbouwkundige maatregelen als beweiden, bemesten of maaien onder de meest gunstigste condities. Ik denk dat dat met managementmaatregelen in normale jaren goed te doen is.

Een uitdagend streven, dat niet alleen een beroep doet op het vakmanschap van de agrariër maar meewerkt aan herstel van de biodiversiteit.