Tekst: Johan Drop, regionaal coördinator kerkuilenwerkgroep Twente
Schatting populatie 1995 – 2014: 100 territoria, variatie 23-165 territoria
Aandeel landelijke populatie: 5%
Verspreiding en habitat
De kerkuil komt verspreid voor over geheel Twente. De hoogste dichtheden worden aangetroffen in Noordoost Twente in de gemeenten Tubbergen en Dinkelland. De laagste aantallen komen voor in de stedenband Enschede, Hengelo en Almelo.
Maximum aantal territoria per atlasblok weergegeven.
Habitat
We treffen de kerkuil het meeste aan in kleinschalige gebieden, waar gras- en bouwland worden begrensd door kruidenrijke randen, houtwallen, heggen of kleine bosjes. Landschappelijke variaties, samen met een hoog aanbod aan kleine zoogdieren en geschikte nestplaatsen, is van groot belang voor de kerkuil. In grootschaliger landbouwgebieden wordt de kerkuil aangetroffen wanneer brede en extensief beheerde bermen voorkomen met een ruim aanbod aan veldmuizen en voldoende nestgelegenheid. De broedplaatsen zijn voornamelijk gelegen in de hoge, donkere delen van boerderijen en schuren. Vrijwel alle kerkuilen broeden in speciale nestkasten opgehangen door eigenaren of vrijwilligers.
Ontwikkelingen aantallen
Tot ver in de jaren vijftig was de kerkuil een algemene broedvogel in het cultuurlandschap van Twente. Een bijna fatale omslag kwam in de winter van 1962/1963, toen een groot deel van de kerkuilenpopulatie de hongerdood stierf. Dit kwam omdat vorst en sneeuw het vinden van muizen gedurende lange tijd onmogelijk maakten. Op en rond de boerderijen was inmiddels de opslag van graan grotendeels verdwenen, waardoor ook daar geen muizen meer te vinden waren. Na de strenge winter van 1962/63 kwamen nog slechts enkele kerkuilen tot broeden. Het herstel daarna was moeizaam en vooral strenge winters met veel sneeuw bleven slachtoffers maken. Zo halveerde de stand van de kerkuil in de strenge winter van 1978/1979; in het voorjaar van 1979 werden nog slechts 4 broedgevallen geregistreerd. Ook de hoeveelheid broedgelegenheid nam af. Door restauraties, sloop en opknapbeurten werden boerderijen en schuren voor de kerkuil ontoegankelijk. Intussen begonnen individuele boeren, natuurbeschermers en vrijwilligers van vogelwerkgroepen zich het lot van de kerkuil aan te trekken. Vanaf 1980 is de “Kerkuilenwerkgroep Twente” actief en werden contacten met boeren gelegd. Boerderijen en stallen werden weer toegankelijk gemaakt voor de uilen, onder meer door openingen in gevels te maken en grote nestkasten op te hangen. Hier en daar werden maatregelen genomen om boerenerven en omgeving weer muizenrijker te maken. Deze aanpak werd een groot succes, de populatie groeide vanaf de jaren tachtig geleidelijk met als hoogtepunt 165 broedparen in het topjaar 2008.
De wisselende voedselomstandigheden in relatie met ontwikkelingen
Slechte muizenjaren en strenge winters zorgden voor dieptepunten zoals in het muizenarme jaar 1997. Herstel volgde rond en na de eeuwwisseling toen we in onze regio weer jaarlijks rond de 100 geregistreerde broedgevallen konden noteren. De volgende piek in het aantal broedparen kwam in het fantastische kerkuilenjaar 2007; een uitzonderlijk goed muizenjaar. In het daaropvolgende broedseizoen van 2008 werd een recordaantal van 165 broedparen vastgesteld. Een scherpe daling van het aantal broedparen volgde in 2009 door het ineenstorten van de populatie veldmuizen. De daarop volgende sneeuwrijke winters van 2010 en 2011, in combinatie met weinig muizen, hebben geleid tot veel sterfte onder de kerkuilen waardoor het aantal broedparen daalde tot 51. Het jaar 2014 was weer een goed kerkuilenjaar en vergelijkbaar met 2007. Al vroeg in het voorjaar was er een explosie van muizen met als gevolg veel broedsels, grote legsels en veel uitgevlogen jongen. Ook waren er dat jaar veel tweede broedsels waarmee weer is aangetoond dat naast nestgelegenheid, de voedselsituatie bepalend is voor het broedsucces en daarmee de ontwikkeling aantallen kerkuil.
Dichtheden en belangrijkste gebieden
In jaren met een hoge bezetting zoals in 2008, worden de hoogste dichtheden bereikt rondom Ootmarsum, Albergen, Rossum en Oldenzaal met 9 tot 11 broedparen per atlasblok. Hoge dichtheden met 6 tot 8 broedparen per atlasblok kwamen voor rond Goor, Delden-Beckum, Geesteren, Weerselo en Denekamp. In muizenrijke omstandigheden kunnen Kerkuilen genoeg hebben aan een leefgebied van 500 meter rond de broedplaats (circa 75 ha).
Kansen en bedreigingen
Vanuit een minimale bezetting heeft de kerkuilenpopulatie zich ontwikkeld tot een behoorlijke populatie welke schommelt rond de 100 broedparen. Hiermee is de kwetsbaarheid van de totale populatie voor strenge winters en voedselarme jaren verminderd. Voor uitbreiding van het aantal broedparen in gebieden met een lage bezetting is er waarschijnlijk nog winst te behalen door het plaatsen van extra nestkasten. Ook het nieuwe agrarisch natuurbeheer biedt vanaf 2016 kansen voor verbetering van het voedselaanbod door beheer van akkerranden in gebieden met grootschalige landbouw. De Kerkuil is een uitgesproken voedselspecialist en daarmee vormt de beschikbaarheid van het voedsel tevens een bedreiging. Verder is het verkeer de belangrijkste doodsoorzaak met name voor de uitzwermende jongen. Het verdwijnen van leefgebied en het gebruik van bestrijdingsmiddelen zijn tevens bekende bedreigingen.
Bijzonderheden
Dat de jongenproduktie hoog kan zijn in goede muizenjaren bleek in 2007 op een boerderij in Albergen. In dat jaar waren de twee broedparen (!) op deze locatie gezamenlijk goed voor 22 uitgevlogen jongen (13 uit het eerste broedsel en 9 uit het tweede broedsel). Uitzonderlijk was de zeer vroege start van het broedseizoen in 2014, de eerste legdatum was al op 3 januari. Ook de jongenproductie was bijzonder hoog. Uit de 108 eerste broedsels in Twente vlogen 606 jonge kerkuilen uit (gemiddeld 5,6 uitgevlogen jong per broedpaar). Dit is het hoogste aantal sinds het begin van de tellingen. Bovendien starten 35 broedparen met een tweede broedsel waaruit nog eens 163 jongen uitvlogen. Bijzonder was dat bij enkele broedparen overlapping was tussen het eerste en het tweede broedsel. Voordat de jongen van het eerste broed de nestkast hadden verlaten werd al een tweede broedsel gestart in een andere nestkast op het erf. De muizen waren op die plek kennelijk zo talrijk dat het mannetje in zijn eentje zowel de jongen uit het eerste broedsel als het broedende vrouwtje van voedsel kon voorzien. In Rossum werd bij gebrek aan nestgelegenheid voor het tweede broedsel een bosuilenkast gebruikt. Dat Kerkuilen een buitenkast gebruiken als broedplek komt maar zeer sporadisch voor.
Literatuur
- Archief Kerkuilen Werkgroep Twente.
- Drop J., 2008. Spectaculair herstel kerkuil. De Oale Maarke 8: 15-23.
- Drop J. 2007. Kerkuil 2007. Jaarverslag 2007 NVWG De Grutto: 27-29.
- Jong J. de, 2013. De kerkuil, handleiding voor beschermers.