DSC_0305

De Kerkuil – Tyto alba

 

Door hun geheimzinnige nachtelijke levenswijze, hun geruisloze vlucht, de grote naar voren gerichte ogen en de doordringende baltskreten vormen de uilen een bijzondere groep onder de vogels. Door zijn verborgen levenswijze in de nabijheid van mensen is er de oorzaak van dat de kerkuil allerlei streeknamen heeft gekregen. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat men zich de uil voorstelde als een kat met vleugels: de katuil.

 

De uil symboliseert wijsheid, maar staan ook symbool voor onheil.

 

Soortkenmerken:

De kerkuil is een erg opvallende uil door zijn hartvormige gezicht. De onderkant van zijn vleugels is licht gekleurd. Zijn rug is roestkleurig, met grijze vlekken en stipjes. De buik van de kerkuil is beige en heeft meestal veel stipjes. Er zijn twee kleurvariaties: een witte en een donkere vorm. Beide kleurvarianten maken in de vlucht een bijna witte indruk. De kerkuil wordt ongeveer 35 centimeter groot en heeft een spanwijdte van 85 tot 93 centimeter.

 

Geslachtsverschillen:

Er blijkt geen groot verschil te zijn tussen de seksen en er is zelfs sprake van sterke overlap. Ook de kleurenvariaties van het verenkleed gaven geen uitsluitsel. Over het algemeen zijn lichte (witte) uilen mannetjes en donkere de vrouwtjes, maar andersom komt ook voor.

Het vrouwtje is meestal iets groter en in de broedperiode ook zwaarder dan het mannetje.

 

Biotoop

De kerkuil is een soort die voorkomt in cultuurland met gras- en bouwlanden die begrensd worden door kruidenrijke akkerranden, houtwallen, heggen of bosjes. Ze worden bijna nooit aangetroffen in bossen.  Ze broeden vooral in de hoge, donkere delen van boerenschuren, kerken, kastelen en torens. Die moeten dan wel voor de kerkuil toegankelijk zijn. Tegenwoordig wordt er veel gebruikgemaakt van speciale kerkuilkasten.

 

Een leefgebied varieert van 60 hectare in een voor de kerkuil heel goed gebied, tot 1200 hectare in een voor de kerkuil arm gebied. De grootte van het leefgebied wordt grotendeels bepaald door het voedselaanbod. Bij een geschikt voedselaanbod hebben kerkuilen voldoende aan een gebied van 500 tot 1.500 meter rond de broedplaats. Als het voedselaanbod kleiner is, heeft de kerkuil een groter gebied nodig.

 

Voedsel

Aan de hand van braakballenonderzoek blijkt, dat de kerkuil vooral op muizen (98%) en incidenteel (2%) op vogels en amfibieën jaagt. De belangrijkste prooisoorten zijn de veldmuis, bos- en spitsmuizen. De veldmuis is het belangrijkste prooidier voor de kerkuil en komt talrijk voor in korte, ruige vegetatie, op lichte hellingen, die niet te nat dan wel te droog zijn.
De bosspitsmuis is een belangrijke prooi indien er minder veldmuizen zijn. Deze soort komt in gevarieerde landschapstypen voor zoals in ruige graslanden, bermen, onder heggen, in heide , duinen en parken. De huisspitsmuis leeft in de omgeving van de menselijke bebouwing. Hij heeft zich de laatste jaren sterk uitgebreid in Nederland en komt eigenlijk overal in voor.  Vooral in de winterperiode worden de spitsmuizen door de kerkuil gevangen.
Van de ware muizen wordt de bosmuis het meest gevangen door de kerkuil. De bosmuis is één van de minst kritische kleine zoogdieren wat betreft biotoopkeuze en komt dan ook op grote schaal voor.

Bij een tekort aan voedsel gaan kerkuilen op jacht naar andere muizensoorten, mussen, spreeuwen en kevers. Heel af en toe worden er dan ook ratten gevangen. De kerkuilenstand fluctueert met de muizenstand. Den muizenstand kent gemiddeld genomen een drie- tot vijfjaarlijkse cyclus. In muizenarme jaren brengen kerkuilen hooguit 1 legsel met enkele jongen groot. In muizenrijke jaren kunnen kerkuilen wel drie legsels grootbrengen. Daarmee heeft de populatie een groot herstelvermogen. Goede muizenjaren zijn goede broedjaren voor de kerkuil.

Broedbiologie
Kerkuilen zijn standvogels. Als ze eenmaal zijn gevestigd, blijven kerkuilen meestal hun hele leven in hetzelfde gebied. Slechte weersomstandigheden en voedselschaarste in de winter kunnen leiden tot zwerfgedrag.  De paarband is sterk. Als één van de volwassen vogels sterft, wordt zijn of haar plek meestal snel ingenomen door een nieuwe partner

Kerkuilen kunnen in alle maanden van het jaar broeden, als het voedselaanbod maar optimaal is. Zo kunnen dan ook het hele jaar door jonge kerkuilen worden waargenomen. Echter de meeste broedparen leggen in april / mei eieren. Na zachte winters en bij een groot aanbod van muizen, wordt er eerder gebroed dan wanneer de omstandigheden een stuk slechter zijn, zoals na een strenge winter en als er weinig muizen zijn.

Tegen het einde van het eerste levensjaar zijn kerkuilen geslachtsrijp. Vroeg in het voorjaar begint de balts. Het mannetje kiest tijdens de balts het nest uit en lokt het vrouwtje met een ijselijk luid gekrijs, welke op honderden meters hoorbaar is. Al heeft hij al een vrouwtje, die baltskreet laat hij elk jaar opnieuw horen. Hij geeft hier ook zijn territorium mee aan. Tijdens de baltsvluchten vliegen het mannetje en vrouwtje achter elkaar aan en laten daarbij veelvuldig ‘vleugelklappen’ horen. Vervolgens volgt het vrouwtje het mannetje naar de uitgekozen nestplaats, waar het bruidsgeschenk (één of meerdere muizen) voor haar klaar ligt. Nu duurt het minstens zes weken, voordat het eerste ei wordt gelegd.
Normaal legt de kerkuil 4-7 eieren en deze worden meestal om de andere dag gelegd. Na het leggen van het eerste ei begint het vrouwtje te broeden. Er wordt alleen door het vrouwtje gebroed, terwijl het mannetje haar van voedsel voorziet. Na ca. 30 broeddagen komt het eerste jong uit het ei. Met zo’n beetje dezelfde frequentie dat de eieren zijn gelegd, komen deze ook uit. Het oudste kuiken krijgt altijd als eerste te eten en het jongste kuiken als laatste. Als er niet genoeg prooien worden gevangen, zal het jongste kuiken veelal sterven. Tegen het einde van de negende week kan een jongen kerkuil redelijk goed vliegen en gaat dan korte periodes naar buiten. Als de jong geboren kerkuilen drie tot vier maanden oud zijn, worden zij uit het territorium van de ouders verjaagt en moeten hun eigen gebied gaan zoeken.

Voortplantingsplaatsen
De kerkuil broedt bij voorkeur op donkere plaatsen. In Nederland zijn ze daarbij vrijwel volledig aangewezen op boerenschuren, kerktorens en andere gebouwen. De kerkuil broedt tegenwoordig in  ongeveer 90 procent van de gevallen in nestkasten die in deze gebouwen zijn geplaatst. Bij uitzondering broedt de kerkuil ook nog wel eens in een holle boom. De voortplantingsplaats is als zodanig in gebruik in de periode van februari tot en met half augustus. In muizenrijke jaren eindigt de periode in oktober of november, en in zeer muizenrijke jaren in december. De voortplantingsplaats is na de voortplantingsperiode vaak ook als rust- en verblijfplaats in gebruik. Het nest bestaat uit een zacht laagje met wat braakballen.

Geluiden
De meeste uilen produceren een grote variatie aan geluiden, vaak aangeduid als krassen, roepen, snurken, spinnen, knorren, gillen, kuchen, of blazen.
Voor kerkuilen zijn geluiden van groot belang. Het is het enige communicatiemiddel dat ze met elkaar hebben. Aan de geluiden herkennen ze elkaar. Bij kerkuilen zijn er 18 soorten geluiden waargenomen. De geluiden van de kerkuilen kunnen in een vijftal groepen verdeeld worden, nl.: balts-, verdedigings-, bedel- en voederingsgeluiden, sociale contacten en geluiden van de jongen. Enkele van de meest voorkomende geluiden worden hieronder beschreven:

  • baltsgeluiden;
    bestaan uit een ijselijk, luid gekrijs en is het meest indrukwekkende geluid dat een mannetje in de vlucht laat horen. Een solitair mannetje schreeuwt in het voorjaar soms meer dan 100 keer per 15 minuten. Gepaarde mannetjes laten hun gekrijs met name aan het begin van het broedseizoen horen. Als een vrouwtje aanwezig is beantwoordt ze het mannetje ,met een korte, zacht klagende schreeuw.
    Het is erg moeilijk om het geluid in menselijke taal te omschrijven. Daarbij komt ook nog dat iedere uil zijn eigen ‘stem’ heeft, zodat er vele variaties in toonhoogte en geluidsterkte voorkomen.
  • paringsroep;
    tijdens de paring laat het mannetje een staccato piepend geluid horen, terwijl het vrouwtje daarop reageert met een zacht klagend geblaas.
  • blazen;
    het karakteristieke geluid van de jongen. Afhankelijk van leeftijd en voedselbehoefte blaast een jong 5-60 keer per minuut. Gewoonlijk blazen de jongen niet tegelijk, maar wisselen ze elkaar af. Op deze manier is het geblaas de hele nacht hoorbaar. Wanneer de jongen zijn verzadigd, neemt het blazen sterk af. Blazen is een speciaal geluid dat zowel de jongen als de oude kerkuilen produceren. Het blazen is enerzijds een contactroep tussen het wijfje en de jong geboren kerkuilen en anderzijds een roep om voedsel. Ook bij gevaar laten zowel de volwassen kerkuilen als de jongen een langgerekt dreigend blazen horen, dat twee tot tien seconden kan aanhouden indringers dient af te schrikken.
  • tjirpen;
    het eerste geluid dat een jonge kerkuil laat horen als het uit het ei is gekomen is een rinkelend getsjilp met piepende, krassende en klokkende kreten. Het geluid wordt vaak gehoord vlak vóór, tijdens en na het voeren van de jongen door het vrouwtje.
  • angstkreet;
    de angstkreet bestaat uit en serie zeer luide noodkreten, meestal beginnend met een verdedigend geblaas.

Bedreigingen
Sinds de zestiger jaren is de kerkuil sterk achter uitgegaan. De leefomstandigheden voor de kerkuil waren sterk verslechterd. Ondanks beschermende maatregelen zijn er nog steeds bedreigingen.

De belangrijkste zijn:

  • Sterke uitbreiding van het wegennet en het verkeer, met als gevolg een forse toename van verkeersslachtoffers.
  • Intensivering van de landbouw, waardoor het halfnatuurlijke landschap is verdwenen.
  • Het optreden van sneeuwrijke (strenge) winters.
  • Het verdwijnen van de graanschuren, waardoor een belangrijke voedselbron in de winter verloren is gegaan.
  • Het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
  • Toename van predatoren.
  • Het verdwijnen van geschikte nestplaatsen, o.a. door het ontoegankelijk maken van gebouwen.

Veranderde landschappen
Het landschap is met de jaren veranderd. Kleine graslandjes met houtwallen, waarin de muis zich thuis voelde zijn verdwenen. In plaats daarvan ontstonden door schaalvergroting grote uitgestrekte akkers en graslanden, waar veel minder muizen leven.

Verkeersslachtoffer
Kerkuilen jagen steeds meer in wegbermen waar muizen beter gedijen en zo een ideaal jachtgebied is geworden voor de kerkuil.  Tijdens het jagen in de berm maakt de kerkuil gebruik van bermpaaltjes en hekken als uitkijkplaats of als rustplaats. Tijdens het jagen, wat op een hoogte van circa twee meter gebeurd, maakt hij hierbij grote kans aangereden te worden door passerende auto,s. Vrachtwagens “zuigen” zelfs de lichte uilen van de paaltjes.

Strenge winters
Vooral winters met veel sneeuw of met hard bevroren sneeuw zijn funest voor de uilen. Meeste prooidieren brengen de winter door in diepliggende holen, waarin bij vorst geruime tijd wordt geslapen.
Bij aanhoudend streng winterweer is de sterft onder de muizen groot door voedselgebrek.

Minder nestplaatsen
Veel geschikte nestplaatsen zijn de laatste jaren verdwenen door het afsluiten van gaten in schuren, kerken en gebouwen waardoor het aanbod van geschikte broedplaatsen is verminderd.

Bestrijdingsmiddelen
In de jaren ’60 van vorige eeuw was er een grote sterfte onder roofvogels, waaronder de kerkuil door het gebruik van bestrijdingsmiddelen. De gifstoffen van deze middelen hoopten zich op in de voedselketen van de kerkuil, waardoor de populatie enorm onder druk kwam te staan

Natuurlijke vijanden
De kerkuil heeft in ons land een aantal natuurlijke predatoren, nl. de havik, de oehoe, de steenmarter en soms de boommarter.
De steenmarter, die in aantallen steeds toeneemt, overvalt nogal eens een broedende kerkuil. De eieren worden dan meegenomen of de uil wordt doodgebeten.

Concurrentie
Concurrentie met kauwen en holenduiven komt met regelmaat voor, vooral als een nestkast tegen de gevel is geplaatst of achter een uilenbord.

Bescherming van de kerkuil
Ook binnen de Hof van Twente is er de nodige aandacht voor bescherming van de kerkuil. Door Stichting Hofvogels is een beschermingplan opgesteld onder de naam: “Ruimte voor de kerkuil”, 2019-2022.
Hierin beschrijft de Stichting de wijze waarop zij  de komende vier jaar, samen met anderen, wil investeren in het behoud van de kerkuil. De Stichting is bereid hiervoor 800 vrijwilligersuren te reserveren in de periode van 4 jaar.
Zo wil de Stichting bekendheid geven aan de kerkuil en mensen meer betrekken bij de noodzaak om te investeren in natuur, landschap en biodiversiteit, met als doel ons landschap meer aantrekkelijk te maken voor kwetsbare en bedreigde planten, insecten en vogels. Centraal in de aanpak staat het creëren van ideale biotopen door (her) inrichting van erven en verbinden van deze erven, waardoor meer ideale leefgebieden ontstaan. De Stichting werkt hierin nauw samen met lokale organisaties als de gemeente Hof van Twente, Landschap Overijssel, de IVN’s Diepenheim en Markelo, basisscholen, de Vogelwerkgroep Nivon Goor en bewoners/kasthouders in de gemeente Hof van Twente.

Het onderliggende ‘Beschermingsplan’ kwam tot stand met behulp van de input geleverd door regionale en landelijke contactpersonen en organisaties, waaronder de regionale coördinator kerkuilen, regionale /lokale werkgroepen (via internet) en de Stichting Kerkuilenwerkgroep Nederland. Bestaande literatuur werd geraadpleegd, waaronder: De Kerkuil, ecologie, gedrag en bescherming van Jan de Jong en Soortenstandaard Kerkuil Tyto Alba, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Beschermingsmaatregel voor de kerkuil zullen ook een positief effect hebben op planten, insecten, zoogdieren en andere vogels.

 

Bronnen:

 

  • Een handleiding voor beschermers; Johan de Jong;
  • Soortenstandaard; rijksdienst voor ondernemend Nederland;
  • De kerkuil: ecologie, gedrag en bescherming; Johan de Jong