Met en door Han Brinkcate.

In mei leggen alle vogels een ei, behalve de koekoek en de griet, die leggen in de maand mei niet.

Dit gezegde gaat niet in alle gevallenop.  Zo start het broedseizoen van bijvoorbeeld de bosuil al vroeger in het voorjaar. Deze broeden medio maart al volop op gemiddeld drie eieren. De omvang van het aantal eieren van de bos- en steenuilen geven niet alleen een indicatie hoe succesvol het komende broedseizoen zal zijn en een populatie vogels toe- of afneemt. Het zegt iets over de aanwezigheid van voldoende voedsel voor soorten. Dit is weer een indicatie hoe het met de kwaliteit van de natuur is gesteld. 

Alles start met het leggen van de eieren en het uitbroeden daarvan. Maar wat is nu precies een ei en het belang van een ei?

Een ei bestaat uit een kalkschaal en schaalvlies, die de inhoud beschermen tegen invloeden van buitenaf. De inhoud bestaat uit het eiwit, de eidooier, de hagelsnoeren om de inhoud in balans te houden en een luchtkamer aan de stompe kant van het ei. Eiwit en eidooier bestaan hoofdzakelijk uit water, vetten, vitaminen en zouten, die na bevruchting en broeden uiteindelijk veranderen in vlees, botten, veren en een kuiken.

De snavel van het volledige kuiken bevat boven op zijn snavel een zogenaamde eitand, waarmee hij zich een weg baant uit het ei door de kalkschaal te breken. Het kuiken heeft voordat hij wordt geboren al contact met zijn moeder middels piepgeluidjes die ook voor mensen hoorbaar zijn. Piepgeluidjes die de band tussen moeder en het kuiken bevestigen en versterken. Dankzij dit piepen kunnen moeder en kind elkaar ook na de geboorte herkennen. Een band die gaandeweg echter wordt verbroken wanneer de nieuw geboren kuikens uitvliegen en op zoek gaan naar een eigen territorium

Natuurlijk uitgebroede kuikens hebben in tegenstelling tot in broedmachines uitgebroede kuikens een sterke band met de moeder en met de broertjes en zusjes die nog in de andere eieren van een broedsel zitten. Het 1e kuiken dat zijn ei verlaat geeft een startsein aan de anderen om zijn voorbeeld te volgen. Deze reageren daarop met een snellere hartslag en versnelde stofwisseling waardoor de meeste broedsels doorgaans binnen een redelijke en gelijktijdige periode uitkomen en wel in de maanden mei en juni. Een periode waarin er voldoende voedsel in de natuur aanwezig is voor zowel de jong geboren vogels als de ouderparen. Een periode waarin zij zich, voor de winterperiode aanbreekt, kunnen ontwikkelen tot zelfstandige vogels.

 

Dit is bijvoorbeeld bij nestvlieders zoals kieviten, scholeksters en grutto’s van groot belang. Deze weidevogels broeden op een minimaal gemaakt onbeschermd nest in het openveld. De jong geborenen verlaten deze broedplaats dan ook zo snel mogelijk na het uitkomen op zoek naar beschutting om aan de hongerige kraaien, eksters en andere rovers te ontkomen.

 

 

Zo zie je maar. Aan alles is gedacht en de natuur regelt zich zelf.