MET HAN BRINKCATE DE NATUUR IN.

Als natuurfotograaf heb ik door de jaren heen een grote passie ontwikkeld voor de boomkikker, een zeldzame en bedreigde soort. Hem te fotograferen ergens in het Twentse landschap stond al jaren op mijn verlanglijstje. Dat de boomkikker ergens in Twente moest voorkomen wist ik wel, alleen niet waar. Tot ik onlangs een tip kreeg van een locatie waar de boomkikker voorkwam. Daar boomkikkers zich graag opwarmen in de zon zocht ik een mooie zonnige dag uit om mijn eerste tocht naar de boomkikkers te ondernemen. Eenmaal daar kon ik ze echter niet vinden en liep daar dus wat doelloos rond. Gelukkig was ik die dag niet enigste natuurfotograaf die de boomkikker wilde fotograferen en werd verwezen naar de plek waar ze zouden zitten, een plek met uit de kluiten gegroeide braamstruiken aan de rand van een poel. Wat ik toen zag was in een woord ‘fantastisch’. Tientallen prachtige groene boomkikkertjes van ongeveer 4 centimeter groot lagen te zonnen op de braambladeren die vervolgens voor vele mooie foto’s zorgden. Gelijktijdig een start om mijn project rond de boomkikker te starten. Een project waarbij ik de geïnteresseerde lezer in 2 afleveringen mee zal nemen over de wondere wereld van deze prachtige zeldzame en bedreigde ‘schepsels’ van moedernatuur.

Net als alle andere kikkers, padden en salamanders is ook de boomkikker een amfibie. Amfibieën hebben water nodig om zich vroeg in het voorjaar (maart / april) te kunnen voortplanten en als larf de eerste maanden te kunnen overleven. Deze larven komen uit een ei (kikkerdril) en bestaan uit een hoofdje en een staartje. In het ei leven ze van voedsel uit het dooierzakje. Al spoedig vormen zich de achter – en voorpootjes, deze voorpootjes ontwikkelen zich snel maar worden afgedekt door de kieuwdeksel. Deze dikkopjes halen dus eerst door kieuwen adem. Langzaam maar zeker beginnen de dikkopjes steeds meer op een kikkertje te lijken en dan komt er een moment dat de kleintjes het water uit moeten omdat ze van kieuwademing overgaan op longademing.  Dit betekent ook dat de oevers van het water (kikkerpoelen) niet te steil mogen zijn om verdrinking te voorkomen. Uiteindelijk verschrompeld ook het staartje en is het kikkervisje een heuze kikker geworden. Amfibieën kunnen zowel via hun huid als via hun longen ademhalen. Ondanks hun afmeting (duimgroot) zien de kikkertjes kans om de toppen van de bramenstruiken te bereiken om zich zodoende te kunnen opwarmen aan de zon.