Vrijwilligers Henk Maatman en Sylvia Meijran van Hofvogels namen met succes deel aan de cursus van SOVON om de ontwikkelingen van broedvogels in begrensde gebieden in kaart te brengen. Onder de titel van ‘Al doende leert men’ deelt Henk Maatman enthousiast zijn ervaringen met ons.

Het Broed Monitoring Project (BMP) van SOVON beoogt het in kaart brengen van de broedvogelstand in een afgegrensd gebied. Toen  – vanuit Hofvogels – de vraag kwam wie interesse had in de cursus was mijn eerste reactie een volmondig ja! Al enkele jaren had ik in het voorjaar met Wim Klein de steenuilen gespot in het “Hazendam” gebied tussen de Bovenregge en de Goorseweg door met het territorium-geluid van de steenuil de reacties van de aanwezige uilen met een tablet met de BMP app  in kaart te brengen. Dit was de kans mijn kennis en de achtergrond van app beter te leren kennen.

Bij het spotten van de vogels is het nodig de vogelgeluiden in te delen in een 16 tal codes. Code 0 is een “Niet-territorium indicerende waarneming buiten geschikt broedbiotoop” tot Code 16 “Nest met jongen”. Door een aantal rondes op verschillende tijdstippen en met van te voren vastgesteld bezoek protocol krijgt men gedurende een aantal jaren een beeld van het verloop van de broedende vogels in een vastgesteld gebied..  Aan het eind van het bezoek worden de gegevens geüpload naar de database van het project. Wie minder bedreven is met de tablet kan ook via een papieren methode de gegevens vastleggen, maar dat is toch wel veel bewerkelijker en omslachtiger. Vogels die een groter territorium hebben worden door fusiegrenzen “gekoppeld” en met datumgrenzen worden de nog trekkende vogels met de broedvogels van elkaar gescheiden. Het spreekt vanzelf dat dit allemaal digitaal gefilterd kan worden om zo een zuiverder beeld te krijgen.

Is er ook kritiek op deze methode? Jawel er zijn deskundigen zoals Rob Bijlsma die in Trouw van 24 juni jl.  stelt dat zingende mannetjes op een broedgeval zou duiden maar broedende mannetjes zeggen niets over het aantal broedparen omdat ze zingen zolang ze nog geen vrouwtje hebben. Een gevaar van overschatting van het aantal. Dan geeft nestenkasten onderzoek een duidelijker beeld maar dan van een zeer beperkt aantal vogels, maar wie heeft er wel eens een fitisnest gevonden? Ondoenlijk lijkt me.

Niettemin heb ik er veel plezier aan gehad de cursus te volgen en de ervaringen van anderen te horen. Wel wil ik nog opmerken dat de jongere generatie meer profijt heeft van de cursus. Wat is het geval? Als 75 jarige met tinitus (pieptoon) en een frequentiedip in het gehoor is het moeilijker te onderscheiden en bovendien speelt het geheugen ook een rol. Je moet vaker het geluid oefenen. Maar een app als BirdNET biedt uitkomst: je kunt het geluid opnemen en laten analyseren. Je krijgt dan de vogel te zien met een waarschijnlijkheid. De database leert en dat doe je zelf ook. Zo werd de pas terugkerende vliegenvanger door de app niet herkend, terwijl ik de vogel op de tak bij het nest zag zingen. Het bleek dat de vogels die net terug zijn nog niet “op zang” zijn. Kortom al doende leert men.

De cursus omvatte een zestal theorielessen, onder leiding van de experts op dit gebied Joost van Bruggen met de deskundige assistentie van Peter van den Akker, en een gedeelte in de praktijk het retentiegebied Woolde bij Hengelo o.l.v. ervaren vogelaars Norbert en André en met de overige cursusdeelnemers Peet en Gerard.

Ik kan de cursus van harte aanbevelen voor wie actief vogels wil leren spotten, maar enige kennis van vogelgeluiden is wel een vereiste. Kennis van de standaard vogels is mijns inziens niet voldoende en regelmatig oefenen is beslist nodig. Nu zijn er op YouTube diverse “Vogelgeluiden herkennen” quizzen om te oefenen, maar in de praktijk is het toch ook weer anders. Dat bleek ook wel uit het examen aan het eind van de cursus toen het vogelgeluiden deel er “slecht” uit kwam. Het herkennen van de vogelgeluiden in de natuurlijke habitat is blijkbaar anders dan een “clean” geluid uit de geluidsbox.

Met het Broedvogel Monitoring Project (BMP) brengen we ontwikkelingen van de aantallen en de verspreiding van onze broedvogels in kaart. Het project startte in 1984 en bestaat uit verschillende deelprojecten. Deze zijn toegesneden op alle vogelsoorten, of juist een selectie van soorten. Ieder deelproject kent zijn eigen aanpak, maar de basis is dezelfde: meerdere tellingen van territoriale broedvogels in vast omlijnde gebieden uitvoeren, volgens een vaste methode. Verspreid door het hele land gaan ieder voorjaar ruim 2.000 vrijwilligers op pad om de broedvogels in hun ‘eigen’ gebied in kaart te brengen. De BMP-methode is de standaard bij professionele karteringen van grote gebieden in opdracht van provincies en terreinbeheerders en bij provinciale broedvogelmeetnetten.